‘VAN DE ANTWOORDEN OP DEZE VRAGEN PROFITEREN JAARLIJKS HONDERDDUIZENDEN PATIËNTEN’

Kennisagenda NOG toont belangrijkste gaten in oogheel­kundige kennis

  • 6 min.
  • Wetenschap

De NOG-kennisagenda past in een ontwikkeling die prof. dr. Saskia Imhof tien jaar geleden al inzette: wetenschap als speerpunt binnen het NOG. Ze licht de totstandkoming van de kennisagenda toe en gaat in op de vervolgstappen. ‘Twee proposals zijn nu al kansrijk om subsidie te krijgen.’

We hebben het al zo druk, waar leidt dit allemaal toe? Niet elke oogarts stond meteen te springen toen in 2018 een e-mail werd verstuurd met het verzoek om gaten in de kennis van de dagelijkse oogheelkunde te benoemen. Dat proefde Imhof toen de NOG-werkgroep onder haar leiding aan de slag ging met de NOG-kennisagenda. Imhof: ‘De beroepsgroep mag de werkgroep heel dankbaar zijn voor haar duw- en trekwerk. Uiteindelijk waren veel mensen toch heel betrokken; het was leuk om te zien hoe ze in beweging zijn gekomen. NOG-leden, patiëntenverenigingen en andere stakeholders hebben meer dan tweehonderd kennishiaten ingediend.’
Welke ingediende kwesties waren voor Imhof het meest verrassend? ‘Ik was vooral verrast dat er géén genetisch onderzoek werd geopperd, terwijl onderzoek naar bijvoorbeeld gentherapie juist zo hot is. Het onderzoek op dit gebied in Nederland hoort bovendien bij de wereldtop. Toch begonnen zowel professionals als patiëntenverenigingen er helemaal niet over.’

Enorme impact

Bij nader inzien begrijpt Imhof dat wel. ‘Het uitgangspunt van deze agenda is dat we oplossingen vinden voor vraagstukken uit de dagelijkse praktijk. Neem een basic cataractoperatie. Daarvan vinden er jaarlijks 180.000 plaats in Nederland, maar niemand weet hoe je rondom die operatie het best kunt omgaan met oogdruppels om postoperatieve ontstekingsreacties te voorkomen. Moet het voor of na de operatie? En in welke vorm? Zulke kennis heeft enorme impact. Als we de optimale handelswijze weten, kunnen we op grote schaal oogschade voorkomen en kosten besparen aan bijvoorbeeld thuiszorg die nu misschien nutteloos druppelt bij de veelal oudere patiënten.’
Eigenlijk hebben de indieners met hun pragmatische vragen dus heel goed begrepen wat de bedoeling was: het ging in deze kennisagenda vooral om direct toepasbaar onderzoek. Waarmee Imhof niet wil zeggen dat fundamenteel onderzoek minder belangrijk is. ‘Dat is de bodem onder al onze behandelingen. Hoe ontstaat maculadegeneratie? Onderzoek naar dat soort vragen biedt inzicht in ziekten. Maar nu ging het ons om onderzoeksvragen waarvan de resultaten direct bruikbaar zijn in de dagelijkse oogheelkundige praktijk. Het gaat eigenlijk om kennis waarvan je er als oogarts aan gewend was geraakt dat ze er niet was. Nu hebben we onszelf gedwongen die vragen boven water te halen en willen we onze zorg, die internationaal gezien al heel goed is, nog beter maken.’

Hete aardappel

De tweehonderd ingediende vragen verwerken tot de veertien onderzoeksvragen die de kennisagenda haalden: het vergde aardig wat discussie in de werkgroep. Imhof: ‘De uitdaging was om de onderzoeksvragen voldoende specifiek en concreet te maken. Soms zie je dat we compromissen hebben moeten sluiten en daarom een onderwerp breed hebben gehouden.’
Waar het bij het vraagstuk over cataract heel specifiek gaat om de perioperatieve toediening van steroïden en/of NSAID’s, gaat bij het agenda-onderdeel over glaucoom nogal algemeen over ‘de optimale behandeling en monitoring’. Het agendapunt eindigt aldus: ‘... Hier liggen nog vele onbeantwoorde vragen waarbij de tijd door de vergrijzing dringt...’ Imhof: ‘Glaucoom is een veelvoorkomend ziektebeeld; dat moest worden opgenomen in de kennisagenda. Maar we kwamen er niet goed uit hoe precies.’
Je zou kunnen zeggen dat met een compromis als in het glaucoom-agendapunt een hete aardappel wordt doorgeschoven. Met ‘vele onbeantwoorde vragen’ heb je immers geen pasklaar onderzoekvoorstel. Het is de taak van de onderzoekers bij de cirkels van Kennis om de agendapunten te vertalen in een concreet plan. Imhof: ‘We hadden per veelvoorkomend ziektebeeld al een Cirkel van Kennis binnen de vereniging, om inzicht te bieden in de belangrijkste onderzoeksgebieden van de oogheelkunde in Nederland. Nu gaan deze Cirkels op basis van de kennisagenda een onderzoeksplan maken: het Nationaal Onderzoeksplan Oogheelkunde.’

Tijd en geld

Van agenda naar plan – het klinkt als een stap voorwaarts in een bureaucratisch proces. Wanneer kunnen we antwoorden verwachten op die vragen? Imhof: ‘De grootste struikelblokken zijn tijd en geld.’ Om met dat laatste te beginnen: jaarlijks is er nu anderhalf miljoen euro beschikbaar voor oogheelkundig onderzoek in Nederland. ‘Daar kun je geen fatsoenlijk onderzoek mee doen’, zegt Imhof resoluut. ‘We hebben in Nederland geluk dat we op een klein oppervlak veel mensen hebben, die door korte lijnen goed onderling samenwerken. Ik ben er trots op hoe we in Nederland elkaar versterken. Om grote subsidies van bijvoorbeeld ZonMw of NWA binnen te halen, moeten we het toch wat versnipperde onderzoek in ons veld beter stroomlijnen.’
De kennisagenda gooit nu al hoge ogen om daadwerkelijk onderzoeksgeld op te leveren. ‘Twee van de veertien vragen zijn al vertaald in projectaanvragen bij ZonMw, mogen door naar de volgende ronde en zijn dus kansrijk om gehonoreerd te worden – dat is heel bijzonder.’ Het gaat om respectievelijk de agendapunten ‘Wat is de optimale behandeling en preventie op progressie bij myopie?’ en ‘Zijn er biomarkers die het ontstaan en het verloop van uveïtis kunnen voorspellen?’

Hoopvol

Blijft over het struikelblok tijdgebrek. ‘Een onderzoeksplan schrijven kost veel tijd. We hebben nu middelen gekregen van het NOG en de Algemene Nederlandse Vereniging ter Voorkoming van Blindheid, kortweg ANVVB, voor goede secretariële ondersteuning en om postdoc Magda Meester aan te stellen. Zij gaat samen met de onderzoekers het Nationaal Onderzoeksplan Oogheelkunde schrijven.’
Imhof is hoopvol dat het NOG met het samenstellen van de kennisagenda de goede weg is ingeslagen. Ze ziet al effect. ‘Oogartsen delen een call for proposals tegenwoordig actief met elkaar, bijvoorbeeld recent voor het programma Zorgevaluatie en Gepast Gebruik van ZonMw. Een paar jaar geleden zou dat niet zijn gebeurd; toen zouden dus minder vakgenoten hebben gezien dat ze kans maakten op subsidie.’


NOG EN WETENSCHAP: EEN JONG HUWELIJK

Waarom stelt het NOG, opgericht in 1936, uitgerekend nú voor het eerst een kennisagenda samen? Imhof was van 2009 tot 2012 NOG-voorzitter. ‘Bij mijn aantreden was ik verbaasd dat we binnen het NOG-bestuur eigenlijk niets aan wetenschap deden, maar vooral veel aandacht besteedden aan bijvoorbeeld beroepsbelangen en regelgeving. Ik vond dat raar – we zijn toch een wetenschappelijke vereniging?’ Met een groep collega’s begon Imhof wetenschap meer tot aandachtspunt van het NOG te maken, vooral om te zorgen voor meer onderzoeksgeld. De beweging die zij toen inzette, heeft nu geleid tot de Kennisagenda Oogheelkunde 2020-2024. Deze agenda, en het Nationaal Onderzoeksplan Oogheelkunde dat eruit voort moet komen, versterken de wetenschappelijke basis van de oogheelkunde en zetten in op effectieve, doelmatige en veilige oogheelkundige patiëntenzorg. ‘De anderhalf miljoen euro per jaar die nu beschikbaar is voor oogheelkundig onderzoek is een fractie van het geld dat wordt uitgegeven aan de zorg voor blinden en slechtzienden. En dat terwijl onderzoek blindheid en slechtziendheid kan voorkomen.’ 


Meer informatie

Een pdf-versie van de Kennisagenda Oogheelkunde 2020-2024 van het NOG is te downloaden op de NOG-website (www.oogheelkunde.org/kennisagenda).


Prof. dr. S.M. Imhof is oogarts en sinds 2009 hoogleraar Oogheelkunde en medisch hoofd van de afdeling Oogheelkunde van het UMC Utrecht. Van 2009 tot 2012 was ze NOG-voorzitter. Ze leidde de NOG-werkgroep die onder begeleiding van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten de Kennisagenda Oogheelkunde 2020-2024 opstelde.