MET E-CONSULTEN ZORGINFARCT VOORKOMEN

(On)mogelijkheden van digitale zorg in de praktijk

  • 7 min.

Noodgedwongen deden oogartsen in coronatijd meer digitale consulten. Hoe hebben ze dat ervaren? En wat betekent deze ontwikkeling voor de huidige oogzorgpraktijk? Moet een patiënt zelf kunnen kiezen hoe zorg te willen ontvangen: digitaal of bij een zorgverlener op het spreekuur?

Gedegen onderzoek naar de effecten van de noodgedwongen e-consulten is nog niet gedaan. Wel staat dit hoog op de agenda bij bijvoorbeeld de Oogvereniging. Onlangs hebben zij, samen met het Kennisinstituut en het NOG, subsidie aangevraagd bij ZonMW om de ervaringen van patiënten te inventariseren. Adviseur Oogzorg bij de Oogvereniging Anneke Jansen bekent: ‘Op dit moment varen we een beetje op ons onderbuikgevoel als het aankomt op wat oogpatiënten vinden van digitale consulten.’ Het digitale zal niet meer verdwijnen en daarom is het goed om de plaats van digitale consulten in de oogheelkunde te bepalen.

Zorginfarct voorkomen

Binnen de oogheelkunde ging de ontwikkeling van digitale zorg wat langzamer ten opzichte van andere specialismen. Maar deze is in coronatijd in een stroomversnelling geraakt, weet Irene van Liempt die spreekt namens het NOG. ‘Tot aan de eerste lockdown vond een eerste oogconsult altijd fysiek plaats. Dat kon ineens niet meer. Daarbij waren er patiënten die uit angst voor corona liever niet meer naar het ziekenhuis kwamen, bijvoorbeeld de groep oudere patiënten met maculadegeneratie. Vrij snel was er een oplossing om hen minder vaak naar het ziekenhuis te laten komen, namelijk door de OCT en de injectie op dezelfde dag te plannen en de uitslagen en vervolgbehandeling telefonisch te bespreken.’
Namens Zorgverzekeraars Nederland (ZN) benadrukt dr. Dennis Japink nog een noodzaak: ‘Het zorgstelsel is toe aan een volgende nieuwe stap om in de zorgbehoefte te kunnen blijven voorzien. De zorgstelselwijziging in 2006 heeft initieel geleid tot reductie van wachtlijsten. Nu zien we de beschikbaarheid van met name tweedelijnszorg opnieuw teruglopen. Als we niets doen staat ons een zorginfarct te wachten.’

Digitale toegankelijkheid

Het is belangrijk om duidelijk te hebben wanneer e-consulten wel en niet geschikt zijn. Jansen: ‘Een digitaal controlegesprek na een ingreep met vragen over pijn en medicatiegebruik kan prima. Of voor het uitleggen van verschillende behandelmogelijkheden lenen e-consulten zich goed. Maar echt in een oog kijken kan niet via videobellen. Voor de meeste zorg moet de patiënt toch nog gezien worden’ Ook voor nieuwe patiënten en voor diagnostiek blijven fysieke consulten belangrijk, concludeert ook Van Liempt.
Wat betreft de toegankelijkheid in de letterlijke zin heeft Jansen nog een belangrijke aanvulling: ‘Helaas zien wij dat voor blinden en slechtzienden regelmatig nog een virtuele drempel bestaat. Websites en digitale applicaties voldoen lang niet altijd aan de toegankelijkheidsrichtlijnen, de zogenaamde Web Content Accessibility Guidelines (WCAG).’
Patiënten worden bij digitale consulten ook dikwijls bijgestaan door een familielid of begeleider. Dit is handig voor mensen met een zeer beperkte visus én voor patiënten die digitaal minder vaardig zijn of niet over de middelen beschikken om bijvoorbeeld een digitale afspraak te maken. Jansen: ‘We moeten oppassen dat het digitale geen substitutie wordt voor andere mogelijkheden en dat de patiënt de keuze blijft houden voor een e-consult of consult op locatie.’

Recht op digitale zorg

ZN is ook een voorstander van keuzemogelijkheden en liet onlangs in een nieuwsbericht weten dat iedere patiënt recht op digitale zorg zou moeten hebben. Patiënten moeten zelf kunnen kiezen hoe zij hun zorg willen ontvangen. Japink benadrukt: ‘Het is niet zo dat alle zorg dan digitaal moet. Zorg is nu vaak ingericht zoals een zorgverlener het een patiënt wil aanbieden. Hoe de patiënt het graag wil, en wat bij hem of haar past, vereist een heel andere mindset van zorgverleners.
Hier zitten ook voordelen voor de zorgverleners bij, want zij kunnen in overleg met de patiënt de zorg meer op maat en efficiënter inrichten. Hierdoor kan tijd en aandacht beter en naar eigen inzicht over patiënten worden verdeeld. Daarbij is er dan een extra stimulans om het digitaal te doen, wat de digitale vaardigheid van patiënt en zorgverlener ook ten goede komt. De mogelijkheden hangen uiteraard sterk samen met de specifieke zorgsoort. Daarbij moet de patiënt goed geïnformeerd worden over wat wel en niet kan. Wij stellen daarom ook: digitaal waar het kan en fysiek waar het moet.’

Zorgen om transitie

Japink benoemt verder de duurzaamheid van het niet reizen als voordeel. Jansen vervolgt: ‘De mogelijkheid tot een digitaal consult wordt door patiënten ook steeds vaker als prettig ervaren. De reis naar het ziekenhuis kan immers om extra inspanning vragen. Daarentegen moeten we er wel voor waken dat de zorg vanwege een bezuinigingsmaatregel digitaal wordt en versoberd raakt.’
Kwaliteitsborging is iets dat ook het NOG en ZN als voorwaarde stellen aan digitale zorg. ZN staat er daarnaast op dat zorg betaalbaar moet blijven. Japink: ‘Digitale zorg is niet vanzelfsprekend goedkoper en initieel mogelijk zelfs duurder.’ Zo lijkt digitale zorg geen tijdswinst voor de oogarts op te leveren. Van Liempt hoort uit de praktijk dat een digitale bespreking voor oogartsen het loopje naar de wachtkamer scheelt, maar de voorbereiding, de administratieve lasten en het gesprek zelf vragen om vergelijkbare tijd als een fysiek consult. ‘Opvallend genoeg lijken patiënten zelfs meer vragen te stellen. Die drempel lijkt wat te zijn verlaagd. Misschien wel mede doordat ze nu niet zien hoe vol de wachtkamer zit met mensen die na hen aan de beurt zijn.’ Dit laatste zegt Van Liempt op persoonlijke titel.
Vanuit de Oogvereniging zijn er ook wel zorgen over de transitie naar meer digitale zorg. ‘Er hangt iets emotioneels aan de diagnose rondom slecht zien.’ De plakkerige hand van de patiënt maakt geen deel meer uit van een digitaal contact; emotie lijkt digitaal niet altijd goed invoelbaar of uitwisselbaar.
Japink denkt dat het een kwestie van wennen is, en dat artsen en patiënten wel een manier vinden om een nieuwe digitale uitwisselbare invoelbaarheid te ontwikkelen. Verder denkt Jansen dat het consult niet per definitie door een arts gedaan hoeft te worden.
Van Liempt benadrukt hierbij wel de regels die verbonden zijn aan een digitaal consult, waardoor niet elke ziekenhuismedewerker een consult mag registreren. Een arts en een physician assistant mogen dat wel bijvoorbeeld. Voor een patiënt is een vaste zorgprofessional die bekend is met de voorgeschiedenis van de patiënt het belangrijkst, weet Jansen.

Zorgtransformatie

Het anders organiseren van zorg kruist regelmatig met het onderwerp digitale zorg. Japink: ‘Zorg alleen verplaatsen van fysiek naar online is niet voldoende om de toegankelijkheid van zorg te bevorderen. De techniek is een middel, niet het doel op zich. Het doel is om met name de tweedelijnszorg toegankelijk te houden voor patiënten die complexere zorg nodig hebben.’ Dit is precies waar het NOG ook voorstander van is. Van Liempt: ‘Als dat digitale deel de juiste zorg op de juiste plek bevordert is dat winst. Bij veelvoorkomende aandoeningen zoals cataract is er in het vervolgbeleid mogelijk wel voordeel te behalen door tussentijdse extra metingen te reduceren of deze controlemomenten anders te organiseren. Ook moeten het kwaliteit geborgde metingen zijn. De uitwisseling van gegevens tussen de eerste en tweede lijn kent helaas nog wel wat uitdagingen.’ Japink: ‘Er is mogelijk ook sprake van een zeker spanningsveld ten aanzien van het bestaansrecht van verschillende zorgaanbieders.’

Samenwerking

Meer onderzoek naar de mogelijkheden en beperkingen van digitale zorg is een wens die alle drie de partijen koesteren. Het ZN heeft in dat kader een Kenniscentrum Digitale Zorg opgericht en een toetsingsinstrument ontwikkeld om digitale zorginnovaties te evalueren. Bij de Oogvereniging is Jansen in gesprek over de invulling van digitale zorg met het consortium Kennis over zien en ook bij het NOG kijken de oogartsen hoe ze de ontwikkelingen en vraagstukken op het gebied van e-health nauw in het vizier kunnen houden. Ook heeft het NOG in de coronaperiode een handreiking Digitale Zorg uitgebracht.
Met het recht op digitale zorg ontstaat in elk geval een stimulans voor het bekwaam raken in een nieuwe zorgvorm. Dat is in het belang van zowel arts als patiënt. Daarmee is het digitale consult een mooie optie, maar alleen als de kwaliteit wordt gewaarborgd en de zorgvorm het toestaat. Het fysiek zien van patiënten blijft noodzakelijk voor een groot deel van de oogzorg.


A. Jansen is adviseur Oogzorg bij de Oogvereniging. Eerder werkte zij jaren als physician assistant in de oogheelkunde.


Dr. D. Japink is adviserend geneeskundige bij Menzis. Verder is hij onder meer een van de grondleggers van het Kenniscentrum Digitale Zorg van ZN en is hij lid van de Strategic Committee van Health-RI.


I.L.A. van Liempt is bestuurslid bij het NOG en tevens voorzitter van de Beroepsbelangencommissie. Als algemeen oogarts is zij werkzaam bij het Amphia Ziekenhuis in Breda en hebben haar klinische taken betrekking op de kinderoogheelkunde en maculazorg.