Tijdelijk ‘virusvacuüm’

  • 1 min.
  • Voorwoord
  • Woord vooraf

Na een onrustige tijd hebben veel zorgverleners in de Nederlandse oogheelkunde een modus gevonden om op de werkvloer met de COVID-19-situatie om te gaan. Er zijn videoconsulten ingevoerd, tertiaire verwijzingen nemen weer toe en verschillende klinieken en centra zijn gestart met avond- en weekendspreekuren om beter op de zorgvraag te kunnen inspelen.

De coronamaatregelen hebben ook veel invloed op onze congressen en symposia, die tegenwoordig volledig virtueel of in hybride vorm kunnen worden gevolgd. Het is prettig dat kennisoverdracht op een efficiënte manier en (vaak) zonder reistijd doorgang kan vinden. Optimale interactie en discussie blijft bij deze bijeenkomsten een aandachtspunt. Het tijdelijke ‘virusvacuüm’ vormt ook een belemmering voor het opstarten van nieuwe creatieve projecten en leidt vaker tot verdieping van lopende onderzoeksprojecten.

In dit thematische nummer over ‘intraoculaire oncologie’ geven specialisten uit uiteenlopende disciplines een update over hun innovatieve onderzoek en ambities. Zo neemt oogpatholoog dr. Rob Verdijk ons mee in zijn zoektocht naar het ontrafelen van de tumorbiologie, belichten radiotherapeuten dr. Yvonne Klaver, prof. dr. Coen Rasch en prof. dr. Marco van Vulpen van HollandPTC de mogelijkheden van protonentherapie en vertelt prof. dr. Martine Jager over haar onderzoek naar de rol van het immuunsysteem.

Niet in de laatste plaats licht prof. dr. Saskia Imhof in dit nummer de totstandkoming van de onlangs gepubliceerde NOG-kennisagenda toe en de vervolgstappen die in de komende tijd zullen worden gezet. In het document zijn de gaten in de kennis van de Nederlandse oogheelkunde in kaart gebracht. Op oncologisch gebied is het volgende kennishiaat geformuleerd: wat is de optimale screeningsmethodiek en behandeling van oogmelanomen? Hierbij is het van belang dat basale research en klinische wetenschap elkaar aanvullen. Aan ons allen de taak om de krachten te bundelen om voor onze patiënten het antwoord op deze en andere vragen uit de kennisagenda te kunnen formuleren.